N-08-02-001-vr
001

De belangrijkste component van een breedband-kunstantenne is een:

a   draadgewonden weerstand
b   luchtspoel
c   niet-inductieve weerstand
-



002

Een staandegolfmeter, opgenomen in de antennekabel van een zender, geeft een indicatie van de:

a   antenneversterking
b   uitgangsimpedantie van de zender
c   gereflecteerde energie
-


003

Om de resonantiefrequentie van een kring te bepalen koppelt men een dipmeter:

a   inductief met de spoel, met zeer vaste koppeling
b   inductief met de spoel, met zeer losse koppeling
c   capacitief met de condensator, met seriecapaciteit
-


004

Van een niet aangesloten kring is de resonantiefrequentie te bepalen met een:

a   universeelmeter
b   dipmeter
c   frequentieteller
-


005

De meest gebruikte impedantie van kunstantennes voor VHF is:

a   25

b   50

c   100
-


006

Om de resonantiefrequentie van een afgestemde kring met één instrument te bepalen wordt gebruik gemaakt van een:

a   oscilloscoop
b   frequentieteller
c   dipmeter
-


007

Een hf-oscillator moet elektrisch en mechanisch stabiel zijn om te bereiken dat de oscillator geen:

a   frequentieverloop vertoont
b   sleutelklikken genereert
c   vervorming veroorzaakt
-


008

Een staandegolfmeter voor 50
is aangesloten tussen een zendontvanger en een 50 coaxiale kabel met antenne. De aanwijzing is 1.
Dit betekent dat de:

a   antenne aangepast is aan de kabel
b   demping van de kabel minimaal is
c   uitgangsimpedantie van de zendontvanger 50
is
-


009

Met een dipmeter bepaalt men:

a   de frequentiezwaai van een FM-zender
b   de resonantiefrequentie van een kring
c   de staandegolfverhouding
-


010

Een 50
staandegolfmeter (SWR) is met 50 coaxkabels van elk 5 meter geschakeld tussen een zender en een belasting X.
Deze meter wijst 1 aan.
In X bevindt zich een:

a   weerstand
b   kortsluiting
c   open einde